Scrollen op X kan soms onverwachte kennis opleveren. Zo kwam ik via @Vuurdistel, die beroepsmatig actief blijkt te zijn in de erfgoedsector, een interessant draadje tegen over een ‘Heilig Putje’. De twitteraar wist me te boeien en nodigde in haar laatste bericht de lezers die weleens een kerk bezoeken uit om zelf op zoek te gaan naar zo’n ‘Heilig Putje’. Tijdens de voorbereiding van Open Monumentendag 2024, waarbij de recent gerestaureerde kerk van Bovekerke centraal stond, besloot ik de uitdaging aan te nemen en ging ik op zoek naar het ‘Heilig Putje’. Met succes!
Een ‘Heilig Putje’, in het Latijn ‘piscina’, is een nis in het koor rechts van het altaar of in de sacristie van de kerk. In oudere kerken, die aanvankelijk nog geen sacristie hadden, vind je soms zelfs dubbele nissen.



Een belangrijk kenmerk van het ‘Heilig Putje’ is dat het zich altijd tegen een buitenmuur bevindt en een licht uitgeholde onderzijde heeft, waarin een gaatje zit waardoor water via een gootje op de gewijde grond van het kerkhof kan wegvloeien.

Dit was van belang omdat volgens de oude riten niets dat in aanraking was gekomen met ‘het lichaam en bloed van Christus’, zoals water van de handwassing, hosties en miswijn, zomaar mocht worden weggegooid. Deze vloeistoffen moesten altijd op ‘gewijde grond’ terechtkomen.
Gevallen hosties werden bijvoorbeeld verkruimeld en in wijwater opgelost, vliegen of spinnen die in de miswijn waren gevallen, werden boven de piscina verbrand, en vlekken van miswijn werden uit het textiel geknipt en eveneens verbrand. Al deze zaken werden vervolgens door het ‘Heilig Putje’ weggespoeld.
Bovenin de piscina bevindt zich vaak een ijzeren haak, waaraan de zogenaamde ‘lavabo’ hing, gevuld met wijwater. Dit was meestal een koperen keteltje met twee S-vormige tuiten. Uit de ene tuit stroomde wijwater om alles wat met het sacrament te maken had te reinigen, en uit de andere stroomde gewoon water dat op ongewijde grond terecht mocht komen.


In de tweede helft van de 16de eeuw kregen kerken vaak een sacristie en veranderden enkele rituelen, maar de handwassing bleef belangrijk. Daarom werden sacristieën vanaf die tijd uitgerust met een ‘aquamanile’ met een afvoer naar gewijde grond.
In de kerk van Bovekerke vond ik, achter een deurtje met daarboven het opschrift Ante Post (voor, na), een wit aardewerken aquamanile. Die bestaat uit een klein reservoir voor water, voorzien van een kraantje, met eronder een zeepschaaltje en een opvangbakje voor het water. Het was duidelijk bedoeld om de handen te wassen.

In het opvangbakje vond ik ook twee kannetjes van moderner aardewerk. Het gebruik van twee kannetjes kennen we van de offerande tijdens de eucharistieviering, waarbij de priester een kannetje wijn gebruikt en een beetje water in de kelk giet. Dit ritueel symboliseert de vereniging van de goddelijke en menselijke natuur van Christus: de wijn staat voor Christus’ goddelijke natuur, en het water voor zijn menselijke natuur.
Naarmate de tijd vorderde en er steeds meer liturgisch vaatwerk in gebruik kwam, werd de afwas omvangrijker en ging men op zoek naar praktischere oplossingen. Zo evolueerde de ‘lavabo’ naar iets wat wij nu ook goed kennen: een roestvrijstalen gootsteen.


Zover is het in Bovekerke echter nog niet gekomen. De aquamanile voldoet nog.
Dit artikel verscheen in de De Polderkrant Jaargang 7 – Nummer 1 van de Intergemeentelijke Onroerenderfgoeddienst Polderrand (IOED) waarin het accent lag op religieus erfgoed.
Dank aan Carola Van den Wijngaert (@vuurdistel – www.vuurdistel.be) voor de steeds weer boeiende X-onderwerpen. (bron voor dit artikel: @vuurdistel, X-post 29 maart 2023)