Ik zag een geest en wist het niet!

Deze week trof ik in de brievenbus een zwaar pakket uit Nederland.
Met in het tegenadres Hans van Weenen en Castricum, een plaats in de provincie Noord-Holland, wist ik meteen wat de inhoud van het pakket zou zijn. Een boek.

Dat het boek zo mooi en zo dik zou zijn, was een verrassing.
Een lijvig werk van 408 pagina’s met de titel “De oorsprong van Castricum ontdekt – een landschapshistorische verkenning”. De subtitel is mijn dada.

Een tweede verrassing was een persoonlijke boodschap: “Met dank voor jouw adviezen die aan de wieg stonden van deze omvangrijke analyse”, gesigneerd “Hans van Weenen, 21/11/2024”.

Bij het doornemen van het boek werd ik voor een derde keer verrast. Zomaar liefst 12 keer werd verwezen naar mijn artikel ‘Landbouwbedrijven uit de vroege en volle Middeleeuwen in het westelijk deel van Binnen-Vlaanderen‘. Een studie die in het Jaarboek 2008 van Spaenhiers verscheen.

Het maakte me fier!

Mijn contact met Hans van Weenen gaat terug tot 7 juli 2013. Toen kreeg ik volgend e-mailbericht:

Subject: Vraag over percelering

Geachte heer Staelens,

Met grote belangstelling heb ik kennisgenomen van uw publicatie ‘Landbouwbedrijven uit de vroege en volle Middeleeuwen in het westelijk deel van Binnen-Vlaanderen. Onderzoek van de percelering in de omgeving van Koekelare.’

Mag ik u vragen om eens met uw geoefende oog te kijken naar de percelering in bijgaand detail van een kadastrale kaart uit 1822?

Ik zou graag mijn bevindingen bevestigd zien door uw onafhankelijke waarnemingen.

Bij voorbaat dank,

hoogachtend,

Dr. Hans van Weenen

Ik had tijd nodig om de kaart goed te kunnen observeren. Op 21 juli 2013, onze nationale feestdag, nam ik de tijd om Hans uitgebreid te antwoorden over mijn bevindingen.

Ter gelegenheid van de publicatie van zijn boek komt Hans hierop terug in de pers : “Tijdens mijn onderzoek kwam ik uit bij de amateurhistoricus Gerdi Staelens, die onderzoek had gedaan naar landbouwbedrijven in de Vroege Middeleeuwen in Vlaanderen. Hij ontdekte structuren in het landschap. Ik stuurde mijn kaarten van Castricum naar hem toe met de vraag of hij daar ook structuren in kon ontdekken. Hij verstrekte mij meer informatie waar ik mee verder kon en zo ontdekte ik die vijftien akkercomplexen…”. (webpaginaPDF)

Volgens mijn bevindingen gaf de kaart de indruk dat er zich een vroegmiddeleeuws landbouwbedrijf, een mansus van het oude type, had gesitueerd. Ik herkende diverse elementen die vergelijkbaar waren met wat ik in Koekelare en Bovekerke had gevonden: een centrale structuur – die in mijn situatie terugging tot een huisweide, erin een kern van de oorspronkelijke bewoning, errond akkerlanden.

Achteraf zou blijken dat ik een ‘geest” had gezien!
Geen spookachtig fenomeen, maar een in cultuur gebrachte strandwal.
Over een ‘geest’, in die betekenis van het woord, had ik nog nooit eerder iets vernomen.

Mijn bevindingen uit mijn antwoord, gecombineerd met mijn technische benadering in mijn oorspronkelijke studie, heeft Hans er toe aangezet om deze als een stappenplan te noteren en als leidraad te gebruiken om verder aan de slag te gaan.
Op 6 januari 2014 ontving ik hierover een bericht met als onderwerp “Methodiek Staelens”.

Beste Gerdi,

Ik wens u een gezond en voorspoedig 2014.

De afgelopen maand ben ik mijn onderzoek gaan toespitsen op de ontginnings- en landbouwactiviteiten in Castricum in de Vroege Middeleeuwen.
Daarbij concentreer ik me op de oude dorpskom en omgeving.

Om daarvan een zo duidelijk mogelijk beeld te verkrijgen, heb ik uw methode nog eens goed bekeken en beschreven in de vorm van een stappenplan.
Daarbij wordt er eerst vanuit een groter geheel gewerkt naar het niveau van het (kern)perceel om vervolgend het blikveld weer te vergroten, tot zelfs buiten het gebied dat in het onderzoek centraal staat.

Dat levert de volgende beschrijving op:

Methodiek Staelens

1. Uitgangspunt is een afgebakend bewoningsgebied: een villa, domein of parochie.
2. Daarbinnen buurten onderscheiden.
3. En daarbinnen gehuchten en nederzettingen.
4. De waterwegen en landwegen opsporen.
5. Perceellijnen reconstrueren.
6. Ontginningsassen en beekdalen bepalen.
7. Complexen van percelen vaststellen.
8. Blokpercelen opzoeken.
9. Randbegrenzingen zoals blokperceeltjes en houtwallen aangeven.
10. Kernen bestaande uit een (voormalige) woning en huisweide aanwijzen.
11. De ligging van mansi bepalen.
12. Eventuele nevenschikking van mansi nagaan.
13. Lokaliseren van de curtis.
14. Verbanden onderzoeken met nevengelegen villae.
15. Parallellen bepalen met andere villae.
16. Relatie onderzoeken tussen mansi en hun fysische geografie.
17. Idem, met veldnamen.
18. Idem met oudst bekende eigendom.
19. Oudste nederzettingen identificeren.
20. Concluderen over de chronologie van de ontginning en de veldinrichting.

Graag verneem ik uw correcties, commentaar en suggesties.

Bij voorbaat dank,

Hans

Zijn stappenplan leverde resultaat en Hans vermeldt dan ook op pagina 210: “De resultaten van dit onderzoek laten zo een geheel nieuw licht schijnen op Castricum in de Vroege Middeleeuwen: het was een complex van nederzettingen. Vooral het onderzoek dat Staelens deed naar de middeleeuwse landbouw in Vlaanderen bood hiervoor veel inspiratie (Staelens 2008), (Staelens 2020).”

Op de drie pagina’s die volgen komt Hans van Weenen tot gelijke bevindingen als wat ik in mijn studie aantrof: “Analoog aan de onderzoeksresultaten van Staelens in de plaats Koekelare in Vlaanderen, zou het centrum van Castricum mogelijk kunnen beschouwd worden als het centrum van de villa of het landbouwdomein”.

Hans van Weenen beschrijft in zijn boek nauwkeurig mijn vaststellingen:
“Staelens ging ervan uit dat eerst ontginningsassen op regelmatige afstanden werden bepaald over een ruim gebied en dat daarna ‘tussen’ de ontginningsassen tenures (mansi) werden ingericht”, “Staelens vond bij onderzoek van de percelering in Werken, nabij Bovekerke, in Vlaanderen twee recentere inpassingen van tenures op de plaatsen waar zich voordien een houtwal bevond…”.
Ook mijn reconstructiefiguur van ‘nieuwe’ tenures (mansi) van het oude type, werd als voorbeeld gebruikt op pagina’s 151 en 213.

Wat me vooral fier maakt is dat twee amateurhistorici er in slagen om vroegmiddeleeuwse landbouwsporen tastbaar te maken.

We gingen aan de slag met de gedetailleerde observatie van landkaarten.
De bevindingen werden getoetst aan het inzicht van anderen. In mijn geval o.a. van A. Verhulst en E. Thoen die met bronnen uit de archieven het referentiekader vormden.
Met een open vizier gingen we de bevindingen interpreteren en we stelden onderbouwde hypotheses op.
Dankzij het voortschrijdend inzicht kregen ‘mansi’ en ‘geesten’ vorm.

Zo is het ook gegaan in de kwantumfysica.
Ook met gedetailleerde observatie van de allerkleinste materie onder de elektronenmicroscoop gingen wetenschappers aan de slag, want bronnen waren er niet.
De bevindingen werden getoetst aan de stellingen van anderen als L. Boltzmann, M. Planck, A. Einstein, N. Bohr, E. Schrödinger, W. Heisenberg, P. Dirac…
Met wiskundige berekeningen werden hun hypotheses onderbouwd.
Dankzij het voortschrijdend inzicht werd de materie steeds verder ontrafeld en kregen qubits (quantum bits) betekenis.

Tijdens de voorstelling J’aime la vie van curator Wim Opbrouck op dinsdag 23 april 2024 in de Stadsschouwburg van Brugge, kaartte Hetty Helsmoortel dit aan. Deze voorstelling was het sluitstuk van de Westtoeravond voor beleidsmakers in het kader van het Toekomstfestival ‘Over Morgen’ in het Provinciaal Hof.

Hetty stelde vast dat wetenschappers de laatste 20 jaar te weinig met hypotheses naar voor komen om voer te geven voor andere wetenschappers. Hetty deed daarbij een oproep om meer te durven twijfelen.

Wetenschapster Hetty Helsmoortel is uiterst rechts op de foto te zien. (23 april 2024).

Ik treed haar bij.
In onze discipline zijn er te veel grootmeesters die zich louter concentreren op geschreven bronnen en vaak eerder onderzoek anders neerpennen.
Ze zullen zich dan niet verbranden en ze kunnen er een hoog publicatietempo op nahouden.
Dat ze dan geen grenzen verleggen spreekt voor zich.

We hebben nood aan hypotheses om verder te geraken.

Ter verantwoording grijp ik terug naar de kwantumfysica.
In de kwantumwereld is een deeltje een beetje zoals een dansende schaduw: als je kijkt waar het is, weet je niet precies hoe het beweegt. En als je wil weten hoe het beweegt, moet je kijken waar het allemaal geweest is. Je kan nooit alles tegelijk precies zien.

Dan vallen we terug op proxyinformatie.
Proxyinformatie is informatie die je niet rechtstreeks meet of waarneemt, maar die je gebruikt als indirecte aanwijzing voor iets anders. Het is zoals de rook die je ziet om te weten dat er vuur is — je ziet het vuur zelf niet , maar je leidt het af uit wat je wél kunt waarnemen.

Deze methode gebruikte ik met succes in een artikel waarbij er naar aanleiding van 900 jaar Bovekerke werd gezocht naar de familie van Bovekerke, hun afkomst en hun erfelijk ambt.
Laat dit dan maar hypotheses zijn… maar we geraken ermee vooruit.

Ik deed er 9 jaar over om mijn studie tot een afgerond geheel te maken.
Hans van Weenen werkte minstens nog een jaar langer aan zijn studie. Voor de lange periode had Hans trouwens nog een leuke bedenking (8/6/2018): “Ik heb ervaren dat het speur- en schrijfwerk veel lijkt op het rijpingsproces van Hollandse kaas. Uiteindelijk komt de rijpingstijd tot uitdrukking in de smaak van het eindproduct…”.

Hans, we gaven elk apart een nieuwe kijk op de vroege middeleeuwen.
Sluitende bewijzen leveren is quasi onmogelijk.
Maar wie spreekt ons tegen?

Hans, proficiat!
Je leverde een topprestatie!

Gepubliceerd door Gerdi Staelens

Owner of @Winking. Print&Share, Followin' and Winkin' 9 as favorite products. Evangelist of @LangeMaxMuseum.

Plaats een reactie