Laat ons eens eerlijk zeggen welke software boekhoudkantoren je vandaag willen laten gebruiken.
Billit, Billtobox, ClearFacts… zijn allemaal portaal- en hulpsoftware voor boekhoudkantoren. We noemen dat tegenwoordig “pre-accounting software”. Maar dit zijn niet de echte boekhoudprogramma’s waarmee het kantoor zelf werkt. En vooral: het zijn géén programma’s om bedrijven mee te automatiseren.
In het begin lag de focus van zo’n pre-accounting software vooral op het automatisch verwerken van gescande facturen, om zo wat tijd te winnen voor de boekhouder. Maar dat bracht ook problemen mee: een ‘0’ al eens gelezen als een ‘O’, en een ‘1’ als een ‘I’.
Later hebben ze van die hulpmiddelen dan maar een portaal gemaakt zodat klanten hun facturen niet meer fysiek moesten binnenbrengen. Want ja, als een bedrijf zelf z’n PDF-facturen aanmaakt of ontvangt, moet er in het kantoor niks meer gescand worden. Dan is het logischer dat klanten gewoon hun PDF’s slepen naar een portaal dat gekoppeld is aan de pre-accountingsoftware van hun boekhouder.
Maar daarmee was het echte probleem — het interpreteren van facturen — nog altijd niet opgelost. Er bleef een vertaalslag nodig.
Om die conversieproblemen te omzeilen, hebben die softwaremakers het dan maar met de grove borstel aangepakt: ze hebben er een simpel facturatieprogramma in ingebouwd, met alle beperkingen van dien. En zo moest de handelaar zich maar aanpassen aan wat de boekhouder ooit gekozen had als hulpprogramma. Dat was dus ‘omgekeerde wereld’.
Intussen is die dwingende houding — “gebruik ons facturatieprogramma want anders kunnen we jouw facturen niet verwerken” — volledig achterhaald. Met elektronische facturen is er namelijk géén vertaalslag meer nodig.
Alle e-facturen volgen dezelfde structuur. Laat ons zeggen: alle pakketten spreken intussen Esperanto. Iedereen begrijpt elkaar zonder tussenpersoon. Jouw facturen kunnen bijna rechtstreeks in het boekhoudpakket van je boekhouder worden ingelezen.
En eigenlijk… voor een boekhoudkantoor zelf is pre-accountingsoftware vandaag niet eens meer nodig.
Het is gewoon een extra kost die uiteindelijk bij jou terechtkomt — zonder dat jij er nog voordeel uit haalt.
Oh, ja… houdt jouw boekhouder vast aan zijn pre-accountingsoftware, geen probleem. Vraag hem naar jouw informatie om automatisch de verbinding te maken. Wij configureren dan jouw programma.
Mijn koppeltje Gentse kroppers inspireert me om meer te leren over duiven. Maar hoe meer ik erover lees, hoe meer vragen ik me stel.
Misschien is dat een gevolg van mijn informaticaopleiding. Mijn strakke ‘dan en alleen dan als’-redenering blijkt niet gevolgd te worden door mijn gevleugelde vrienden. Als beginnende duivenmelker denk ik misschien te veel na en geraak ik zo van mijn melk.
Ook informatie van ervaren duivenmelkers zorgt voor nog meer verwarring. Zo weet Eric het geslacht te achterhalen door de lengte van het middelste teentje te observeren. Thomas herkent het mannelijke geslacht aan kleine vlekjes op de vleugels. En ik zie zelfs het verschil niet. Marc doet een lookteentje in het water. Anderen weten dat badzout gunstig is… voor…? Ik kan het niet meer volgen.
Neem het van mij aan, duiven houden is complex. Én toch kon Gaston, mijn buurman zaliger, goed overweg met de duivensport – waarmee ik niets wil beweren over zijn capaciteiten, eerder over mezelf. Toch laat ik mijn vleugels niet hangen, want ‘duiven houden voor beginners’ toont aan dat ik niet alleen ben.
Hoe dan ook, het is duidelijk dat ik zelf ervaring moet opbouwen en mijn eigen weg moet gaan. Volharden is daarbij de boodschap. Toch is knowhow van derden nodig. In mijn familie ging de informatie niet over van vader op zoon. Mijn vader kweekte in mijn jeugdjaren wel enkele duiven, maar dan om op te eten. Thomas is zo vriendelijk om me wat te begeleiden. Ik combineer zijn informatie met het lezen van artikels, liefst wetenschappelijke.
Zo las ik dat de lentezon de geslachtsklieren van mijn jonge kroppers activeert. Bij het wijfje zouden de eierstokken follikels ontwikkelen en oestrogenen aanmaken. Bij mijn doffer zouden de testikels groeien en testosteron aanmaken. Zou Gaston dat ooit geweten hebben?
Het paren is eveneens een boeiend onderwerp. Zeker als je weet dat Darwin de penis van een mannetjesduif omvormde tot een multifunctionele cloaca. Darwins ontwerp komt dan misschien wel de aerodynamica ten goede, maar ik heb mijn twijfels of een doffer wat seksueel genot heeft tijdens zo’n stuntelige cloaca-kus.
Hun allereerste broedsel bracht meteen één jong ter wereld. Een jonge doffer werd geboren op 18 april 2025. Ringen deed ik op 26 april 2025.
Voor dat laatste trok Thomas aan de noodrem. Bij het zien van een WhatsApp-foto nam hij meteen de smartphone. Ik hoorde dat ik werkelijk álles foutief deed: “Gerdi, dat ringetje moet aan het rechterpootje, het moet boven het kniegewricht en de tekst moet ondersteboven“.
Mijn redenering hiervoor was nochtans onderbouwd. Ik draag mijn trouwring aan mijn linkerhand, dus die duif ook. En hoe Griet mij 40 jaar geleden heeft geringd – met de gegraveerde namen en trouwdatum ondersteboven of niet – dat kon me een worst wezen. Maar bij mijn duiven moesten de regels van de kunst gevolgd worden.
Over het voeden van de jongen wist ik ook niet veel. Ik dacht dat vogels hun eten wat zouden pletten in hun bek tot het fijn was om zo aan hun jongen te geven. Zoals moeders destijds vóór dat Bambix of Nutricia bestond ‘mompjes’, voorgekauwde voeding aan hun baby’s gaven. Nee, blijkt dat het woord duivenmelkers een achtergrond heeft… Duivenmelk of duivenpap bestaat effectief.
Duivenmelk komt niet uit verborgen tepeltjes op het duivenlichaam. Trouwens, stel je voor dat de jongen met hun snaveltje – ik denk aan een knipschaar – daarmee zouden moeten eten… Ai ai, voor de mama-duif. Nee, duivenmelk is een witte tot geelachtige voedzame en zachte substantie die gevormd wordt in de kropwand van ouderduiven en dit zowel bij de doffer, als bij de duivin! Twee dagen vóór het uitkomen van de eitjes schiet een chemisch proces in gang. Ik las dat er tot 60% eiwitten en 30% vetten in de melk zit. Ook vitaminen o.a. calcium, fosfor, vitamine A & B, antistoffen en bacteriën versterken de darmflora en immuniteit van de jongen. Ik moet nog controleren of die componenten allemaal in mijn Natural Sierduivenmengeling zitten.
Duivenmelk verdikke… Zo voedzaam! Raar dat men er nog niet op grote schaal mee uitpakt en dat de firma Packo hier nog geen melkmachine voor heeft uitgevonden.
Mijn duivenjong begon zelfstandig te eten op 9 mei en op 12 mei deed hij aan vleugelfitness in het broedhok. Dertien dagen later kwam hij voor het eerst naar buiten. Maar ik had met hem al eerder een toertje in de tuin gemaakt.
Daags voor de nationale feestdag migreerde mijn jonge doffer naar Hasselt, naar het hok van Marc. Marc had daarvoor een mooie moderne aluminium duivenkooi mee. Toen pas besefte ik dat ik met een oude uitgerafelde rieten mand, van wijlen Gaston, bij Thomas was geweest om het ouderpaar op te halen. “Wat is me dat hier“, moet Thomas hebben gedacht. “Dat heb ik jaren niet meer gezien“. Maar ja, als je van niet beter weet…
Er volgden nog vier broedsels maar die bezorgden me geen jongen meer.
Alhoewel het niet gebruikelijk is bij duiven, zou ik toch een broedmachientje overwegen waarbij ik de eitjes zou verwisselen. Ik moest toch iets ondernemen opdat mijn duiven geen postnatale depressie zouden krijgen.
Men fluisterde in mijn oor dat ik de eitjes kon vervangen door patatjes. Ik weet nog altijd niet of men mij te graaien nam of niet. In elk geval, ik heb vooraf een duiven-IQ-test gedaan. Een zwakke score. Mijn kroppers zorgden zowel voor een te klein patatje als voor een te grote patat.
Toch vond ik dat ik niet te erg met hun edele delen mocht spelen. Dus reed ik naar Lichtervelde om plastieken eitjes. De Demster-verkoopster zei me: “meneer ze zitten per 20 verpakt”. Achttien, jawel achttien, eitjes te veel. Ik had geen keus.
Bol.com leverde mij de HHD luxe broedmachine 24S, ook voor te veel eieren maar dat was het knapste toestel. Ik kon achterhalen dat de ideale broedtemperatuur 37,5 °C is en de machine werd dan ook tot op de komma precies ingesteld.
Ik wilde mijn broedende duiven niet doen schrikken door te koude plastieken eieren onder hen te leggen. Hoe zou ik kunsteitjes op 37 °C krijgen?
Simultaan dacht ik aan een mopje: Er was eens een man, laten we hem gemakshalve Theofiel noemen. Die liep steeds depressief rond, een beetje ‘Radio Deprimo’ dat we zeggen. Steeds neerslachtig, nooit gelukkig. De reden was dat God hem te goed had geschapen. Theofiel had niet twee, maar drie testikels. Hij voelde zich daarom geen echte man. Het was een psycholoog die op hem inpraatte. Theofiel voelde zich op den duur steeds beter en finaal beter dan een normale man. Theofiel stapte na zijn laatste therapie meteen naar een café en vroeg twee pinten. Hij trakteerde fier een man aan de toog – laat ons zeggen Firmin – en begon een gesprek aan te knopen: “weet je… dat wij samen 5 ballen hebben“. Firmin antwoordde “Heb jij maar één bal misschien?“.
Ik had er niet aan gedacht dat ik die plastieken eitjes ook kon opwarmen in het nieuwe broedmachientje. Foert… En trouwens, het machientje leverde niet het gewenste resultaat.
Nog wat feedback van een ervaringsdeskundige: – De Björn Borg boxershorts zijn ideaal. Ze hebben nauw aansluitende broekspijpjes. – In het begin is het een beetje raar, maar ik weet tenminste hoe het voelt bij Firmin.
De ochtenden zijn al eens mistig en ’s avonds is het vroeger donker. Afgelopen maandag 29 september 2025 hing de duisternis de hele dag boven PEPPOL-land.
De vzw UBL.be, de organisatie die haar leden een instrument aanreikt om te controleren of de elektronische documenten voldoen aan de voorgestelde standaarden, liet weten dat een advies niet wettelijk is.
Hun UBL-extensie, m.n. UBL.BE, is niet conform de wetgeving, omdat er extra elementen in het XML-formaat zitten. Het enige formaat dat wettelijk is in België voor B2B, is Peppol BIS Billing 3.0 (BIS3), gebaseerd op de Europese norm EN 16931.
Een extensie zoals UBL.BE voegt extra velden toe, waardoor het XML-bestand dat over het PEPPOL-netwerk gaat, niet conform is, maar wel “conformant” (d.w.z. compatibel, maar niet wettelijk conform).
Omdat landen, sectoren of organisaties soms specifieke bijkomende regels nodig hebben (b.v. verplichte velden, beperkingen, of extra businessregels), kunnen ze een CIUS publiceren. Een CIUS staat voor Core Invoice Usage Specification en is te zien als een beperking of een strengere regel, waarmee men binnen de EN 16931-norm blijft. Zo is de Belgische Peppol BIS Billing 3.0 (BIS3) een CIUS van EN 16931.
België met zijn vele afwijkingen in BTW- en overige taksregels, denk maar aan Korting Contant en Bebat, Fost Plus, Reprobel, Auvibel, Valorlub, Vlam, Valumat… – heeft eerder een uitbreiding, of een plaatselijk dialect met extra velden nodig.
In die zin had de vzw UBL.be volkomen gelijk om met een extensie naar voren te komen. De UBL.BE-extensie is echter niet conform en dus wettelijk niet toegestaan vanaf 1 januari 2026.
Een revisie van de norm EN 16931 ligt als elegante oplossing voor de hand. Hiervoor moet er echter een politieke procedure met stemming doorlopen worden.
Bijgevolg moeten we nu voor bijvoorbeeld de BTW-berekening bij toepassing van Korting Contact, een workaround toepassen om binnen de EN 16931-norm te blijven.
In de wandelgangen vernamen we intussen dit: “Wat korting contant betreft hebben een aantal softwarepakketten beslist om het gewoon niet meer te voorzien.”
Winking bv blijft vasthouden aan het principe om zijn software volledig conform de wetgeving te houden, én tegelijk alle fiscale faciliteiten te ondersteunen! Bij Followin’ beperken we onze gebruikers niet in hun mogelijkheden.
Voor Followin’-gebruikers is er geen vuiltje aan de lucht en blijft de zon schijnen.
Er valt me wat op… Een handelaar beschouwt een boekhouder als intellectueel superieur aan hem. Ze geloven hem blindelings, met hun ogen toe.
Zoals in elke stiel heb je knappe koppen en héle knappe koppen. Dus ook bij boekhouders.
Bij advocaten doet iedereen er automatisch nog een categorie bij: de listige… slim op een sluwe manier. Wel, ik kan je verzekeren: er bestaan ook listige boekhouders.
Je hebt ook boekhouders die advies geven over zaken waar ze niets van kennen… bv. softwaretoepassingen: “ik gebruik dat … ik zou dat ook nemen.” Als hun advies daar stopt, dan weet je het wel.
Het komt echter niet in het hoofd van een handelaar om te twijfelen aan zijn vertrouwenspersoon. Beter is om altijd deze drie vragen te stellen: • wie zegt (adviseert) wat? • waarom zegt hij dat? • en vooral: wat zegt hij níét?
Decennialang heb ik twee groepen boekhouders gezien: • zij die zelf elke factuur willen inboeken; • en zij die hun klanten alles laten inboeken. De eerste groep verdedigde zich met: ‘anders moeten we te veel corrigeren en is het meer werk en dus duurder.‘ Hun businessmodel draait rond tijd: hoeveel facturen kunnen er per medewerker ingebracht worden?
De tweede groep stuurt bij, helpt met de aangiftes en verzorgt de eindejaarboekingen. Hun groei steunt vooral op advies, waardoor ze meer klanten aankunnen.
Vooral de eerste groep maakt nu een grote bocht. Hun businessmodel komt door het PEPPOL-verhaal onder druk te staan. E-facturen zijn immers meteen digitaal beschikbaar en quasi automatisch geboekt. Hun inputwerk vermindert drastisch. Theoretisch zouden dan ook jouw kosten moeten dalen.
En daar zitten de listige: Ze verbergen het gemak en zoeken constant naar nieuwe inkomstenbronnen.
Zelfs meer, ze grijpen het PEPPOL-momentum om klanten met handen en voeten te binden. Ze gaan in jou plaats abonnementen aan om bijv. de bankverrichtingen binnen te halen. Terwijl jij dit gratis kon.
Hun Clearfacts-, Billtobox- of Billit-portaal – ooit bedacht om PDF-bestanden te ontvangen – wordt nu gebruikt om nóg minder tijd te verliezen en de klant nog meer te binden. M.a.w. ze hebben liever dat je niet meer in hun kantoor passeert en dat je netjes in de pas loopt van hun software-engagementen.
Zijn deze boekhouders lui? Nee. Ze steken alvast zo weinig mogelijk zelf de handen uit de mouwen. Ze doen gewoon niets te veel. Je herkent ze ook makkelijk als je jezelf hoort denken: “wat zou hij nu weer vergeten zijn?”.
Toch zegt elke handelaar over zijn boekhouder: “maar ’t is ne goeie, hoor”. Alleen voegen ze er vaak meteen aan toe: “hij is juist een beetje aan de dure kant.”
Ze doen niets dat niet aangerekend kan worden. Niet-factureerbare uren? Worden vermeden. In hun timesheet-programma registreren ze elke kleinigheid en dat verschijnt vrolijk op jouw kostennota. Het eerlijk doorrekenen van kosten is vervangen door een puur commerciële aanpak. Bij deze boekhouders is de ziel weg uit hun beroep.
Boekhouders die jou pushen naar hun software, horen quasi zeker bij die eerste groep. Ze zitten in een transitiefase. Sommigen willen de transitie niet maken en laten zich liever overnemen.
Hoe dan ook, boekhouders en ‘hun’ automatisering staan niet op de eerste plaats. Boekhouding is het logische gevolg van het feit dat jij handel drijft.
Volg niet het advies om het zwak – al te vlug ingebakken – factuurprogrammaatje van het boekhoudersportaal te gebruiken. Automatiseer vooral jouw eigen bedrijfsnoden!
Beter is om samen te werken met een boekhouder die jouw visie volgt. Jou motiveert en vrijheid geeft. Verwacht van hem wel een kritische reflectie op jouw visie. Laat hem waken over een goede gegevensuitwisseling. Pas dan kan hij de gevolgde koers volgen en dobber je niet zomaar op een woelige zee.
Als je als ondernemer jouw boekhouder nog maar één keer per jaar ziet – in functie van zijn businessmodel – dan zit er toch iets fout. Dan hoef je niet verbaasd te zijn dat je te laat bent om bij te sturen. Betaal vooral voor het advies.
Ik gebruik nog een metafoor om het je goed duidelijk te maken:
De listige boekhouders stellen voor om taxichauffeur te zijn en figuurlijk met ‘jou rond te rijden’. En taxichauffeurs spelen wel eens met het tellertje. 😉 Beter is om zelf het stuur goed vast te houden en zelf jouw weg te kiezen.
P.S.: Ben jij boekhouder en je voelt je in het nauw van dure, sterk reclame makende softwarebedrijven, waarvan we allemaal weten ‘dat er een reukje aan zit’, neem dan contact op. Wij hebben een compleet aanbod. … En waarvan Donald Muylle zou zeggen: “Echt Belgisch, tegen een heel sssccherpe prijs”.
Het was zaterdagnamiddag en de meeste klusjes waren achter de rug… ’t Was ofwel nog een nieuw werkje aanvatten of er even tussenuit.
Griet hoorde een melding van een nieuw Messenger-berichtje en meteen nam de nieuwsgierigheid de bovenhand. Het was haar neef Johny die ons uitnodigde voor de nieuwe fototentoonstelling van zijn hand.
Nu moet ik zeggen dat Johny werkelijk mooie foto’s maakt, en zelf heb ik ook aandacht voor compositie, de gulden snede en het lijnenspel bij het nemen van foto’s. Kortom: ik was gewonnen voor Griets voorstel om meteen te gaan kijken.
Met de auto of met de fiets naar herberg De Knocke — dat was het punt van overleg dat volgde. Volgens Google Maps was de kortste fietsafstand haalbaar. Wetende dat ik zonder hulpmotor fiets, vond ik het te doen. En als ik het zag zitten, dan zou het voor Griet ook wel lukken, want zij heeft knopjes aan het stuur, waardoor ze zich vooral op het sturen kan focussen.
Door de Broeken van de Handzamevallei, langs de heuvelkam van Klerken met uitzicht op het Heuvelland, de opduikende torens van Diksmuide boven de groene velden, de weidse weiden nabij de Blankaart, tot aan de Vauban-littekens van het 17de-eeuwse Fort de Knocke… Ik zag het zitten. Temeer omdat ik de deugdelijkheid van het wegdek in de Handzamevallei wilde natrekken. Ik had me voorgenomen om bij het komende bezoek van Helga, mijn atletiekvriendinnetje uit Hasselt met haar en Marc door de Broeken te fietsen tot aan De Pluimen in Diksmuide. We zouden dan gaan kijken naar een oefenmatch tussen KVDO Diksmuide en De Spor van Hasselt. Het gelijknamige televisieprogramma van Rik Verheye gaf een extra duwtje in de rug om te gaan kijken.
Helga Ponet en ikzelf namen, samen met andere sterke jeugdatleten, in 1980 deel aan de Fisec-spelen in Milaan.
Johny vroeg ons om bij hen aan het tafeltje te komen zitten vóór de herberg. De 16 km-rit deed me kiezen voor iets van 33 cl. Het werd een Export. Griet liet zich leiden door het reclamebord en koos voor een picon.
De positie van mijn zeteltje zorgde ervoor dat ik door de voordeur het interieur van de herberg kon zien. Een foto die de 16:9-verhouding oversteeg, trok mijn aandacht. Ik meende een logo op de truitjes van jeugdige dames te herkennen. Ik was onzeker, want op mijn leeftijd speelt de kijkafstand een rol.
“Johny, zullen we eens binnen gaan kijken naar jouw foto’s?” vroeg ik. Ook al was zijn Duvel nog halfvol, zei hij: “’t Is goed, ‘k zal een beetje uitleg geven.”
De foto met de jeugdige dames bekeek ik hoe dan ook eerst.
Ik vroeg meteen aan de dame des huizes: “Houtland op die truitjes, zeg eens…” Connie antwoordde: “Ik heb gelopen bij Houtland, vandaar die foto. Ik ben de tweede van rechts.” “En herken je het meisje uiterst rechts op de foto?” stelde ze meteen als tegenvraag. Ik ging opnieuw kijken. “Hilde Crevits?” zei ik. Onze minister uit Torhout was dus ook atlete geweest bij Houtland Atletiekclub. Dat wist ik niet.
Ik raakte aan de babbel met Connie, en het bleef maar duren. Johny had intussen de volledige expositie overlopen — ik moest nog beginnen.
Wat later legde Connie twee volle albums met atletiekherinneringen op het cafétafeltje vóór de toog. Andere horecagasten bleven stil… ze volgden de gesprekken tussen Connie en mij. Ik ga ervan uit dat zelfs haar vaste cliënteel nog nooit had gehoord over Connies clubrecords op de 800 en 1500 meter. Ik deelde de link waar ze de clubrecords kon verifiëren: https://www.houtlandatletiek.be/content/clubrecords
Ik vermeldde fier dat ik met 23″1, sedert 1978, nog steeds op het scorebord sta voor de 200 meter bij de kadetten. Mijn record werd tot op heden niet verbroken.
Connie en ik glunderden… Het is zo fijn om nog eens over de glorietijd van weleer te kunnen spreken. Nostalgie troef.
Helga, ik heb er nóg een atletiekvriendinnetje bij. Hebben jullie zin om eens mee naar herberg De Knocke te gaan, voor een picon?
Is het je ook al opgevallen dat jouw boekhoudkantoor je richting een bepaalde software duwt?
Daar mogen we gerust enkele kritische vragen bij stellen.
Heel wat boekhoudkantoren gaan gretig in op voorstellen van softwareleveranciers om hun pakket actief aan hun klanten aan te bevelen.
Niet toevallig: daar zit een verdienmodel achter. Kantoren rekenen in die zin bijkomende en terugkerende “softwarekosten” aan via de maand- of kwartaalfactuur voor hun boekhouddiensten.
Klinkt dat logisch? Of wringt er iets?
Laten we het vergelijken met een andere situatie.
Stel: je neemt een abonnement op een gedrukte krant omdat je hun berichtgeving waardeert. Je houdt ervan om met een tas koffie door de papieren krant te bladeren. Maar omdat de papieren ruimte beperkt is, verschuift de uitgever een deel van de inhoud naar hun website of app. Efficiënt voor de uitgever, maar niet per se interessanter voor jou.
Zou jij bovenop je abonnement extra betalen voor reclamevrije berichtjes over koetjes en kalfjes? Waarschijnlijk niet. Jij verwacht in de eerste plaats kwaliteitsvolle berichtgeving, in het formaat dat jij koos.
Terug naar het boekhoudkantoor. Om hun werk efficiënter te maken, vragen boekhouders jou om gegevens zelf aan te leveren via een portaal — een extra softwareschil bovenop hun boekhoudpakket. Dat portaal wordt geleverd door een extra leverancier en heeft een kostprijs. Die wordt netjes aan jou doorgerekend. Maar wat krijg jij terug voor het werk dat je hen uit handen neemt? Alvast geen goedkopere boekhouding. En de “meerwaarde” van het portaal? Die bestaat vaak uit extra grafiekjes en statistieken waarvan je het meeste al wist, of waarvan je de betekenis amper begrijpt. Je betaalt dus vooral voor tools die hen tijd besparen — niet jou.
Via datzelfde portaal ontvangen boekhoudkantoren ook graag jouw e-facturen. In feite hangen ze dus jouw brievenbus aan hun kantoor. Ook dat past opnieuw in het kader van hún efficiëntie. Je mist daarmee jouw aankoopfacturen die nodig zijn voor jouw eigen efficiëntie. Jij kunt bijvoorbeeld de voorraad aanpassen aan de hand van jouw ontvangen PEPPOL-facturen. Maar daar ligt de boekhouder niet wakker van.
Belangrijker nog: wie bewaart wat? Boekhoudkantoren zijn, door het ontvangen van jouw e-facturen, een soort postbusbedrijf geworden — want jij voert bij het boekhoudkantoor geen economische activiteit uit. De wettelijke bewaarplicht van tien jaar rust wel op jouw schouders. Maar jij hebt de originele documenten niet meer in handen.
Sommige boekhouders gaan nóg een stap verder en bieden ook facturatiesoftware aan — soms zelfs gratis — via datzelfde portaal. De mogelijkheden van dergelijke software zijn alvast bedenkelijk. En wie helpt jou als er iets fout loopt?
Met software duiken er vroeg of laat problemen op. En dan verwacht je ondersteuning. Loop het goed scheef… Op wie schuift jouw boekhouder dan de verantwoordelijkheid af? Je raadt het al: op de hoofd-softwareleverancier. Jouw boekhouder is intussen – zoals in de bouwsector – een soort onderaannemer geworden. Of zijn ze eerder een agentuur, een erkend (door)verkoper of een zaakbezorger geworden? Elk van deze handelsvormen heeft eigen juridische regels.
Kortom: wie structureel softwarekosten aanrekent, is geen zuivere dienstverlener meer, maar mede-softwareleverancier. En daar horen ook verantwoordelijkheden bij.
Wat begon als een aanleiding voor efficiëntie is voor veel kantoren een commerciële val geworden en bedrijven volgen blindelings — uit vertrouwen, of uit gemakzucht. Softwareleveranciers profiteren. En dat terwijl e-facturen op basis van gestandaardiseerde UBL-bestanden perfect gratis kunnen worden uitgewisseld en verwerkt. Alles is op elkaar afgestemd — maar dat hoor je zelden.
Nog niet duidelijk? Dan deze metafoor: Jouw garagist opent dagelijks met moeite zijn zware schuifpoort om wagens binnen te laten. Hij beslist om een automatische poort te installeren. Begrijpelijk. Maar stel dat hij jou vraagt om die nieuwe poort mee te helpen betalen — want het bespaart hem tijd. Zou jij dat logisch vinden?
Deze week trof ik in de brievenbus een zwaar pakket uit Nederland. Met in het tegenadres Hans van Weenen en Castricum, een plaats in de provincie Noord-Holland, wist ik meteen wat de inhoud van het pakket zou zijn. Een boek.
Dat het boek zo mooi en zo dik zou zijn, was een verrassing. Een lijvig werk van 408 pagina’s met de titel “De oorsprong van Castricum ontdekt – een landschapshistorische verkenning”. De subtitel is mijn dada.
Een tweede verrassing was een persoonlijke boodschap: “Met dank voor jouw adviezen die aan de wieg stonden van deze omvangrijke analyse”, gesigneerd “Hans van Weenen, 21/11/2024”.
Mijn contact met Hans van Weenen gaat terug tot 7 juli 2013. Toen kreeg ik volgend e-mailbericht:
Subject: Vraag over percelering
Geachte heer Staelens,
Met grote belangstelling heb ik kennisgenomen van uw publicatie ‘Landbouwbedrijven uit de vroege en volle Middeleeuwen in het westelijk deel van Binnen-Vlaanderen. Onderzoek van de percelering in de omgeving van Koekelare.’
Mag ik u vragen om eens met uw geoefende oog te kijken naar de percelering in bijgaand detail van een kadastrale kaart uit 1822?
Ik zou graag mijn bevindingen bevestigd zien door uw onafhankelijke waarnemingen.
Bij voorbaat dank,
hoogachtend,
Dr. Hans van Weenen
Ik had tijd nodig om de kaart goed te kunnen observeren. Op 21 juli 2013, onze nationale feestdag, nam ik de tijd om Hans uitgebreid te antwoorden over mijn bevindingen.
Ter gelegenheid van de publicatie van zijn boek komt Hans hierop terug in de pers : “Tijdens mijn onderzoek kwam ik uit bij de amateurhistoricus Gerdi Staelens, die onderzoek had gedaan naar landbouwbedrijven in de Vroege Middeleeuwen in Vlaanderen. Hij ontdekte structuren in het landschap. Ik stuurde mijn kaarten van Castricum naar hem toe met de vraag of hij daar ook structuren in kon ontdekken. Hij verstrekte mij meer informatie waar ik mee verder kon en zo ontdekte ik die vijftien akkercomplexen…”. (webpagina – PDF)
Volgens mijn bevindingen gaf de kaart de indruk dat er zich een vroegmiddeleeuws landbouwbedrijf, een mansus van het oude type, had gesitueerd. Ik herkende diverse elementen die vergelijkbaar waren met wat ik in Koekelare en Bovekerke had gevonden: een centrale structuur – die in mijn situatie terugging tot een huisweide, erin een kern van de oorspronkelijke bewoning, errond akkerlanden.
Achteraf zou blijken dat ik een ‘geest” had gezien! Geen spookachtig fenomeen, maar een in cultuur gebrachte strandwal. Over een ‘geest’, in die betekenis van het woord, had ik nog nooit eerder iets vernomen.
Mijn bevindingen uit mijn antwoord, gecombineerd met mijn technische benadering in mijn oorspronkelijke studie, heeft Hans er toe aangezet om deze als een stappenplan te noteren en als leidraad te gebruiken om verder aan de slag te gaan. Op 6 januari 2014 ontving ik hierover een bericht met als onderwerp “Methodiek Staelens”.
Beste Gerdi,
Ik wens u een gezond en voorspoedig 2014.
De afgelopen maand ben ik mijn onderzoek gaan toespitsen op de ontginnings- en landbouwactiviteiten in Castricum in de Vroege Middeleeuwen. Daarbij concentreer ik me op de oude dorpskom en omgeving.
Om daarvan een zo duidelijk mogelijk beeld te verkrijgen, heb ik uw methode nog eens goed bekeken en beschreven in de vorm van een stappenplan. Daarbij wordt er eerst vanuit een groter geheel gewerkt naar het niveau van het (kern)perceel om vervolgend het blikveld weer te vergroten, tot zelfs buiten het gebied dat in het onderzoek centraal staat.
Dat levert de volgende beschrijving op:
Methodiek Staelens
1. Uitgangspunt is een afgebakend bewoningsgebied: een villa, domein of parochie. 2. Daarbinnen buurten onderscheiden. 3. En daarbinnen gehuchten en nederzettingen. 4. De waterwegen en landwegen opsporen. 5. Perceellijnen reconstrueren. 6. Ontginningsassen en beekdalen bepalen. 7. Complexen van percelen vaststellen. 8. Blokpercelen opzoeken. 9. Randbegrenzingen zoals blokperceeltjes en houtwallen aangeven. 10. Kernen bestaande uit een (voormalige) woning en huisweide aanwijzen. 11. De ligging van mansi bepalen. 12. Eventuele nevenschikking van mansi nagaan. 13. Lokaliseren van de curtis. 14. Verbanden onderzoeken met nevengelegen villae. 15. Parallellen bepalen met andere villae. 16. Relatie onderzoeken tussen mansi en hun fysische geografie. 17. Idem, met veldnamen. 18. Idem met oudst bekende eigendom. 19. Oudste nederzettingen identificeren. 20. Concluderen over de chronologie van de ontginning en de veldinrichting.
Graag verneem ik uw correcties, commentaar en suggesties.
Bij voorbaat dank,
Hans
Zijn stappenplan leverde resultaat en Hans vermeldt dan ook op pagina 210: “De resultaten van dit onderzoek laten zo een geheel nieuw licht schijnen op Castricum in de Vroege Middeleeuwen: het was een complex van nederzettingen. Vooral het onderzoek dat Staelens deed naar de middeleeuwse landbouw in Vlaanderen bood hiervoor veel inspiratie (Staelens 2008), (Staelens 2020).”
Op de drie pagina’s die volgen komt Hans van Weenen tot gelijke bevindingen als wat ik in mijn studie aantrof: “Analoog aan de onderzoeksresultaten van Staelens in de plaats Koekelare in Vlaanderen, zou het centrum van Castricum mogelijk kunnen beschouwd worden als het centrum van de villa of het landbouwdomein”.
Hans van Weenen beschrijft in zijn boek nauwkeurig mijn vaststellingen: “Staelens ging ervan uit dat eerst ontginningsassen op regelmatige afstanden werden bepaald over een ruim gebied en dat daarna ‘tussen’ de ontginningsassen tenures (mansi) werden ingericht”, “Staelens vond bij onderzoek van de percelering in Werken, nabij Bovekerke, in Vlaanderen twee recentere inpassingen van tenures op de plaatsen waar zich voordien een houtwal bevond…”. Ook mijn reconstructiefiguur van ‘nieuwe’ tenures (mansi) van het oude type, werd als voorbeeld gebruikt op pagina’s 151 en 213.
Wat me vooral fier maakt is dat twee amateurhistorici er in slagen om vroegmiddeleeuwse landbouwsporen tastbaar te maken.
We gingen aan de slag met de gedetailleerde observatie van landkaarten. De bevindingen werden getoetst aan het inzicht van anderen. In mijn geval o.a. van A. Verhulst en E. Thoen die met bronnen uit de archieven het referentiekader vormden. Met een open vizier gingen we de bevindingen interpreteren en we stelden onderbouwde hypotheses op. Dankzij het voortschrijdend inzicht kregen ‘mansi’ en ‘geesten’ vorm.
Zo is het ook gegaan in de kwantumfysica. Ook met gedetailleerde observatie van de allerkleinste materie onder de elektronenmicroscoop gingen wetenschappers aan de slag, want bronnen waren er niet. De bevindingen werden getoetst aan de stellingen van anderen als L. Boltzmann, M. Planck, A. Einstein, N. Bohr, E. Schrödinger, W. Heisenberg, P. Dirac… Met wiskundige berekeningen werden hun hypotheses onderbouwd. Dankzij het voortschrijdend inzicht werd de materie steeds verder ontrafeld en kregen qubits (quantum bits) betekenis.
Tijdens de voorstelling J’aime la vie van curator Wim Opbrouck op dinsdag 23 april 2024 in de Stadsschouwburg van Brugge, kaartte Hetty Helsmoortel dit aan. Deze voorstelling was het sluitstuk van de Westtoeravond voor beleidsmakers in het kader van het Toekomstfestival ‘Over Morgen’ in het Provinciaal Hof.
Hetty stelde vast dat wetenschappers de laatste 20 jaar te weinig met hypotheses naar voor komen om voer te geven voor andere wetenschappers. Hetty deed daarbij een oproep om meer te durven twijfelen.
Wetenschapster Hetty Helsmoortel is uiterst rechts op de foto te zien. (23 april 2024).
Ik treed haar bij. In onze discipline zijn er te veel grootmeesters die zich louter concentreren op geschreven bronnen en vaak eerder onderzoek anders neerpennen. Ze zullen zich dan niet verbranden en ze kunnen er een hoog publicatietempo op nahouden. Dat ze dan geen grenzen verleggen spreekt voor zich.
We hebben nood aan hypotheses om verder te geraken.
Ter verantwoording grijp ik terug naar de kwantumfysica. In de kwantumwereld is een deeltje een beetje zoals een dansende schaduw: als je kijkt waar het is, weet je niet precies hoe het beweegt. En als je wil weten hoe het beweegt, moet je kijken waar het allemaal geweest is. Je kan nooit alles tegelijk precies zien.
Dan vallen we terug op proxyinformatie. Proxyinformatie is informatie die je niet rechtstreeks meet of waarneemt, maar die je gebruikt als indirecte aanwijzing voor iets anders. Het is zoals de rook die je ziet om te weten dat er vuur is — je ziet het vuur zelf niet , maar je leidt het af uit wat je wél kunt waarnemen.
Deze methode gebruikte ik met succes in een artikel waarbij er naar aanleiding van 900 jaar Bovekerke werd gezocht naar de familie van Bovekerke, hun afkomst en hun erfelijk ambt. Laat dit dan maar hypotheses zijn… maar we geraken ermee vooruit.
Ik deed er 9 jaar over om mijn studie tot een afgerond geheel te maken. Hans van Weenen werkte minstens nog een jaar langer aan zijn studie. Voor de lange periode had Hans trouwens nog een leuke bedenking (8/6/2018): “Ik heb ervaren dat het speur- en schrijfwerk veel lijkt op het rijpingsproces van Hollandse kaas. Uiteindelijk komt de rijpingstijd tot uitdrukking in de smaak van het eindproduct…”.
Hans, we gaven elk apart een nieuwe kijk op de vroege middeleeuwen. Sluitende bewijzen leveren is quasi onmogelijk. Maar wie spreekt ons tegen?
Het is al enkele jaren dat ik voorliefde heb voor duiven. Ik droomde ervan om kerels van het eerder corpulentere type in mijn tuin te zien rondhangen.
Van een opmerkzame vriend, die ooit mijn verlangens hoorde, kreeg ik mijn eerste koppeltje duiven cadeau. Zelfs een mooie duiventil in geïmpregneerd hout met drie openingen behoorde tot mijn verjaardagsgeschenk.
Het hokje werd op 17 maart 2017 de eerste residentie voor een koppeltje bruine carneaus.
Sindsdien is de blik van Griet en mezelf vanaf de keukentafel steeds gericht naar het duivenhokje dat boven een border uitsteekt.
Mijn allereerste carneau-duivenjong toonde ik trots aan mijn kleindochter Ella-Marie (foto 3 juni 2017).
Die carneaus bleven niet in mijn tuin rondhangen. De nabije kerktoren vonden ze een betere locatie en finaal verdwenen ze definitief.
Een jaar later kocht ik in ’t Kakelend Kippenmuseum een koppeltje bruine strassers. Ook die bleven niet.
Mijn strasser bewondert zijn eitje (foto 24 februari 2019).
Na wat leeswerk op een website over Gentse kroppers kon ik achterhalen dat deze duivensoort aangewezen is om als huisduif te houden. Ze zijn mensvriendelijk en tam.
In ’t Kakelend Kippenmuseum kon ik een koppeltje zwartroeken kopen. Deze Gentse kroppers hebben een intensief zwarte kleur en in hun hals een groene metaalglans. Ik kon lezen dat dit ras zeldzaam is.
Griet vond de zwartroeken minder mooi, enerzijds omdat we ze amper konden zien zitten en anderzijds omdat ze van ver op kauwen leken. Maar het argument omdat ze vooral voorkeur hadden om op onze veranda te zitten en er sporen achter te laten, mag niet onderschat worden.
Voor mij was het anders. Ik had er snel een band mee opgebouwd. Als ik ’s middags thuiskwam herkenden ze mijn auto en dan wisten ze dat ze meteen eten zouden krijgen. À la minute vlogen ze dan naar hun hokje. Bij het voederen bleven ze dicht bij me zitten en er was steevast een kort praatje. Ik ervaarde ze als heel lieve dieren.
Soms vlogen ze tot op het pleintje voor mijn woning en dat was net iets te ver volgens wat ik toeliet. Ik wandelde dan tot achter hen om ze terug te drijven. Ze slufferden dan op hun bevederde pootjes heel traag terug, misschien als protest omdat mijn tussenkomst niet naar hun zin was.
De zwartroeken tijdens hun wenperiode (foto: 2 augustus 2023).
M’n gevleugelde vriendjes werden ziek en hadden op den duur de kracht niet meer om ’s avonds in hun hokje te geraken. Ik nam ze dan maar en plaatste ze in hun hokje waar ze de nacht veilig konden doorbrengen. Het koppeltje overleefde de vogelgriep niet.
De voorliefde voor Gentse kroppers was vanaf dat koppeltje een feit.
Een nieuw koppeltje Gentse kroppers vinden was niet evident. In ’t Kakelend Kippenmuseum werd aangeraden om te wachten tot een nieuw broedsel en dan zou het nog hopen zijn op succes… maar keer op keer lukte dat niet.
Ik verlegde mijn terrein om nieuwe Gentse kroppers te kunnen vinden en die vond ik bij Thomas.
Het paar moest gebruikelijk nog wennen aan elkaar en de omgeving. Tijdens de wenperiode bleef één kropper voortdurend dominant en eiste het hokje exclusief op. Voor de andere zat er niets anders op dan nederig te zijn en buiten te blijven. Het koppeltje was niet verzoenbaar…
De dominante doffer (links) en de nederige Gentse kroppers (rechts) (foto 4 oktober 2024).
Thomas was zo vriendelijk om de vechtersbazen om te ruilen. Uiteindelijk bleken het twee doffers te zijn.
Om te vermijden dat ik terug een stel ruziemakers zou hebben, bezorgde hij mij een koppel verliefde duiven.
De doffer in het hokje, de duivin pronkt (foto 26 oktober 2024).
De doffer van het nieuwe stel was volgens mijn prilste analyse een mismarked dominicaan zwart. De duivin was op de hals en staart na, quasi volledig wit. De jongen zouden volgens Thomas verhemelstaarten kunnen zijn.
Griet vond dat ik nog nooit eerder zo’n mooie duiven had.
Ik wilde méér en méér weten over die Gentse kroppers en mijn vrije tijd werd gevuld met leeswerk.
Na de wenperiode aan de omgeving konden ze vrij. Ze deden eerst wat fitnessoefeningen voor de vleugels en daarna trokken ze de volledige dag uit om alle uiterste kanten van mijn tuin te ontdekken. Eigenlijk waren het louter de plaatsen die ze gedurende 14 dagen vanuit hun hokje konden zien. ’s Avonds trokken ze spontaan terug naar hun hokje.
Ik had een volle dag plezier met de observatie van mijn nieuwe vrienden.
De fitnessoefeningen voor de eerste vlucht in Bovekerke (foto 10 november 2024).Het prachtkoppel Gentse kroppers (foto’s 26 november 2024).
De dagen nadien kwamen de Gentse kroppers tot aan mijn achterdeur. Precies om een goede dag te zeggen. Ik zette me dan maar gehurkt bij hen. Hadden ze gekund, dan glimlachten ze naar mij.
Dat Gentse kroppers goed kunnen vliegen, mocht ik met dit koppel méér dan ooit ervaren. Hun actieradius werd met de dag groter. Zo zijn ze in het leefgebied van een roofvogel terecht gekomen.
Ik heb er niet zo lang plezier aan gehad, want het noodlot sloeg toe.
Vermoedelijk was het een sperwer, mogelijk een buizerd, die zijn maag vulde met mijn doffer.
Plaats delict (foto 27 december 2024).
De treurende duivin kreeg al snel een nieuwe fladdergast rond haar. Geen Gentse kropper, maar een gewone witte duif die ooit na een huwelijksviering bij het kerkportaal was losgelaten.
Alhoewel ik deze duif, die ik tot de vedergewichtklasse zou toekennen, geen kans gaf, deed hij extra inspanningen om zijn krop groot te maken en zo indruk te maken op de weduwe. Je moet natuurlijk iets doen als je geen pluimpjes aan je poten hebt, dacht ik. In elk geval lukte het de playboy om mijn vrouwelijke Gentse kropper te versieren.
Een mogelijke andere verklaring voor de vonk die oversprong is dat een witte duif een symbool is voor rouw en verlies. Dat wist ik niet eerder, maar volgens https://www.bronzenbeeldenwinkel.nl/ wordt een witte duif vaak beschouwd als een teken van hoop en de spirituele aanwezigheid van geliefden die zijn overleden. Witte duiven zorgen voor troost bij degenen die rouwen. Dat die sloeber dat mogelijk als list zou gebruikt hebben, gaat mijn petje te boven.
Hoe dat hij het voor elkaar gekregen heeft, zal altijd een raadsel blijven. Maar feit is dat hij het hart gestolen had van mijn vrouwelijke Gentse kropper.
Ik heb die liefde verhinderd, sorry, omdat ik wilde dat er op termijn zuivere soortgenootjes op de wereld zouden gezet worden.
Thomas heeft me een nieuwe Gentse kopper bezorgd. Een doffer om u tegen te zeggen. In een bokswedstrijd zou die tot de zwaargewichten behoren.
De nieuwe zwaargewicht doffer (foto 22 februari 2025).
Ik probeer dus een nieuw koppeltje te vormen door ze even in afzondering te steken.
Maar die allochtone duif geeft zich niet zomaar gewonnen. Hij komt elke dag mijn Gentse duivin stalken. Ik noem hem daarom Stalkie.
Stalkie in de omgeving van zijn geliefde (22 februari 2025).
Stalkie ging zelfs al een stapje verder en bracht meerdere collega’s mee om te protesteren.
Stalkie trommelt collega’s op om te protesteren (foto 23 februari 2025).
Hun boodschap is duidelijk, maar ik laat mij ook niet doen.
Aanvulling op 3 maart 2025:
Iedereen verdient weleens een beetje verlof, en Stalkie is geen uitzondering. Voor zijn gemak (en mijn gemoedsrust) heb ik hem netjes afgezet bij het Office du Tourisme in Bray-Dune. Hopelijk vindt hij daar zijn ultieme vakantiesfeer!
Stakie tijdens de krokusvakantie op reis in Bray-Dune, Frankrijk (foto 2 maart 2025).Office du Tourisme in Bray-Dune… ideaal als vertrekpunt voor vakantie (foto 2 maart 2025).Stalkie maakt de eerste observaties van de vakantiebestemming (foto 2 maart 2025).
In de aanloop naar de jaarwisseling van 2024/2025 werden we overspoeld met radioreclames en Facebook-advertenties over elektronische facturatie. Plots claimt iedereen – van nieuwe softwarebedrijven, over sociale secretariaten tot zelfs banken – dé beste aanbieder voor facturatieprogramma’s te zijn. Opportunisme viert hoogtij.
Nu de luidste toeters zijn verstild en de hectische sfeer wat is afgenomen, lijkt het me aangewezen om de materie even vanuit een ander oogpunt te belichten.
Ik zal mijn ervaring met jou delen door je mee te nemen langs enkele toepasselijke momenten van mijn beroepsloopbaan. Mijn kleine geschiedenis zal jou hierdoor een duidelijk inzicht geven in het spel dat vandaag wordt gespeeld.
Door het lezen van mijn kritische reflectie, krijg je een betere kijk en hoef je niet bang te zijn voor het onbekende en kan je valkuilen vermijden.
Mijn verhaal in de wereld van administratieve software begon al vrij vroeg, in de tijd van Windows 2.0. Toen, in september 1987, konden de vensters in Windows voor het eerst worden verplaatst. Samen met Jan Vandenbosch zagen we meteen mogelijkheden om een facturatiesoftware voor Windows te bouwen. Ik startte een éénmanszaak, die later uitgroeide tot Winking bv.
In 1991 presenteerden we ons eerste resultaat op Bureau ‘91, een informaticabeurs in de Heizelpaleizen in Brussel. Daar trok onze facturatiesoftware de aandacht van Microsoft België, in het bijzonder van dhr. Paul Faes. Microsoft was op zoek naar een early adopter om de meerwaarde van Windows voor bedrijfstoepassingen te demonstreren. Wij waren precies wat ze nodig hadden.
Winkin’ als trendsetter
Microsoft ondersteunde ons enorm – niet financieel, maar door ons zichtbaarheid te geven en een waardevol netwerk van relaties aan te reiken.
Samen met Microsoft organiseerden we een productpresentatie in Domein Vossenberg in Hooglede. Dankzij hun steun kregen we maar liefst 13 journalisten op de persconferentie. ’s Avonds volgde een presentatie voor klanten en geïnteresseerden.
Door die mediabelangstelling kwam het Winkin’-programma onder de aandacht van een computerhandelaar uit Meise. Hij zag potentieel en vroeg of hij onze software mocht bundelen met zijn computers. Als sterke marketeer wist hij precies hoe hij dit moest aanpakken. Tussen 1993 en 1994 verdeelde hij 20.000 exemplaren van ons Winkin’-pakket. Hiervan werden zo’n 13.000 pakketten geregistreerd en werden 1.500 extra uitgebreide versies verkocht.
Onze groei ging razendsnel – misschien zelfs té snel. Deze intense periode zorgde ervoor dat onze software bekend raakte bij bedrijven, van Adinkerke tot Sankt-Vith.
Waarom haal ik dit aan? Niet om op te scheppen, maar om te benadrukken dat we ons sindsdien als productbedrijf hebben gepositioneerd. We ontwikkelen geen maatwerksoftware voor allerlei losse projecten, maar bouwen sindsdien doelgerichte en schaalbare oplossingen.
De eerste elektronische transacties
Met ons facturatiepakket werd ik destijds geconfronteerd met de behoefte om de verkoopfacturen van een bedrijf door te geven aan een boekhoudkantoor.
Door steeds bezig te zijn met de nieuwste ontwikkelingen in de IT-sector, kwam ik rond het jaar 2000 in contact met baanbrekende innovaties van andere bedrijven. Zo leverde het Brugse bedrijf Tectrade toen oplossingen om elektronische transacties tussen softwarepakketten mogelijk te maken. Het uitwisselen van gegevens via diskettes en USB-sticks was voorbijgestreefd, terwijl internet snellere en efficiëntere communicatie mogelijk maakte.
Bedrijven ondervonden immers dat het exporteren van documenten, om die vervolgens door een ander bedrijf te laten importeren, vaak problematisch verliep. Dat was de uitdaging van Tectrade.
Denk in dit kader aan het uitwisselen van facturen tussen een onderneming en een boekhoudkantoor. Er waren altijd boekhoudkundige of technische discrepanties tussen de softwarepakketten. Tevens konden beide partijen niet onafhankelijk van elkaar doorwerken. Het Brugse bedrijf ging de uitdaging aan om documenten tussen verschillende softwarepakketten uit te wisselen.
Daarnaast wilden bedrijven af van een opgedrongen verzoek om met hetzelfde boekhoudpakket als hun boekhouder te werken. De focus van bedrijfssoftware verschilt immers sterk van die van boekhoudpakketten. Toch waren het vaak de boekhoudkantoren die de automatisering naar hun hand zetten, vooral om de complexiteit van het importeren en exporteren van facturen te vermijden.
Voor de techneuten onder ons: zelfs het werken met een ASP-model (Application Service Provider), waarbij een boekhouder zijn software deelde met zijn klant (vergelijk het met het delen van een computerscherm via TeamViewer), bood geen echte oplossing. Bedrijven wilden en konden niet op deze manier werken. De behoeften van bedrijven en boekhoudkantoren zijn nu eenmaal fundamenteel verschillend. (lees hierover het artikel ‘Van boekhoudpakket naar e-business’)
📌 De geschiedenis herhaalt zich…
Tegenwoordig adviseren boekhouders opnieuw hun eigen softwareoplossingen, vaak in hun eigen belang, om minder tijd te besteden aan jouw boekhouding. Maar als ondernemer moet je in de eerste plaats denken aan je eigen efficiëntie.
Belgian Accounting Software Association (BASA)
In die periode werden er jaarlijks gespecialiseerde vakbeurzen georganiseerd voor boekhoudkantoren en bedrijven die op zoek waren naar boekhoudoplossingen. Er werden terwijl boekhoudkundige thema’s belicht en bezoekers konden hierover lezingen bijwonen.
Tijdens zo’n lezingen was het vaak rustig op onze standen, waardoor de softwareproducenten onderling in gesprek raakten. Hieruit groeide het idee om elkaar meer te ontmoeten voor overleg.
De belangrijkste onafhankelijke softwareproducenten (ISV’s) op de Belgische markt richtten toen een belangenvereniging op onder de naam Belgian Accounting Software Association (BASA). Leden waren onder andere de makers van toonaangevende softwarepakketten zoals: Ciel (Sage), Cubic, Exact, Expert/M (Jean Werts), ProAcc (Solid Data), Unit 4, Venice (C-Logic) en wij Winking.
Hoewel het voorzitterschap rouleerde, was ik uiteindelijk met Winking het langst voorzitter.
📌 De geschiedenis herhaalt zich…
Naarmate steeds meer BASA-leden werden overgenomen door multinationals, groeide de onderlinge concurrentie. In deze veranderende context bleek het voorzitterschap beter te passen bij een onafhankelijke speler zoals Winking. In die tijd heb ik, door goed te luisteren naar de grote spelers, veel geleerd… maar niet alles was even fraai. De bedrijfsethiek liet soms te wensen over. Ik hoorde:
“Hoe krijg ik het geld van een klant zo snel mogelijk in mijn zakken?”
“Wij verkopen volgens de 3 FFF’s: Find them, Fuck them & Forget them.”
Deze mentaliteit stond haaks op hoe ik zaken wilde doen, maar het was een harde les in de realiteit van de markt.
Met BASA stelden we de criteria op voor een kwaliteitslabel voor boekhoudpakketten en stonden we mee aan de wieg van de wetgeving rond elektronische facturatie. Daarnaast werkten we aan een interoperabiliteitsstandaard om de uitwisseling van informatie tussen boekhoudpakketten te verbeteren.
Door frequent overleg met het toenmalige Instituut van de Accountants en Belastingconsulenten (IAB) en de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit (AOIF) van FOD Financiën, kregen onze softwarepakketten het label van kwalitatief en wettelijk conform.
Ik herinner me ook de vergaderingen over de elektronische facturatie met regeringscommissaris Alain Zenner, het consultingbedrijf PricewaterhouseCoopers (PwC) en enkele van onze leden. Duistere krachten wilden certificaten koppelen aan elektronische facturen — een strategie waarmee ze vooral financieel gewin nastreefden. Als voorzitter van BASA heb ik me hier altijd tegen verzet.
Ironisch genoeg leidde het op punt stellen van een interoperabiliteitsstandaard tot het einde van BASA. Toen leden beseften dat deze standaard het mogelijk maakte om gegevens moeiteloos van elkaar over te nemen — en daarmee elkaars klanten af te snoepen — viel de samenwerking stil.
📌 De geschiedenis herhaalt zich…
Vandaag voldoen de elektronische facturen eveneens aan een soort interoperabiliteitsstandaard, ze zijn opgebouwd in dezelfde taal: Universal Business Language (UBL). Ze kunnen bijgevolg door elk boekhoudpakket ingelezen worden. De zorg van jouw boekhouder is dus weggevallen. Hij kan altijd jouw verkoop- en aankoopfacturen opnemen. Hij kan ze inlezen en verwerken. Misschien lag BASA mee aan de basis van huidige ontwikkeling.
Een pioniersproject in Brugge
Rond het jaar 2000 kwam ik dus in contact met Tectrade uit Brugge dat pionierswerk verrichtte op het vlak van elektronische transacties. Zij ontwikkelden een platform waarmee bestellingen en facturen op elektronische wijze uitgewisseld konden worden. Met een stevig serverpark ertussen werden verschillende systemen aan elkaar gekoppeld.
In 1999 had Omega Pharma van Marc Coucke zo’n 40 miljoen BEF voor 20% van de aandelen in dit Brugse bedrijf geïnvesteerd. Nadien volgde nog een tweede kapitaalsronde. Jaren later werd deze periode bekend als de internetbubbel. Tectrade bracht het niet tot een goed einde. Zonder korte termijn rendabiliteit is er geen lange termijn.
📌 De geschiedenis herhaalt zich…
Vandaag wordt de koppeling tussen verschillende systemen niet meer door meerdere lokale spelers gerealiseerd, maar door een Europees netwerk, het Pan-European Public Procurement Online (PEPPOL). Lokale spelers staan nu in voor de connectie. Ze staan als het ware in voor het leggen van een oprit voor de autosnelweg. ICT-bedrijven rekenen ook vandaag nog op de kans om later hun winst te maken. Vaak komt men niet tot punt en faalt men eerder.
Consolidatiegolf in de softwarewereld
Tussen 1999 en 2001 was er een sterke consolidatiegolf in de softwaresector. Bedrijven wilden groeien en profiteren van de invoering van de euro. Vooral Nederlandse multinationals zoals Exact, Wolters-Kluwer en Unit 4 richtten zich op de Belgische markt en namen onafhankelijke Belgische softwarebedrijven over.
Door de beperkte afzetmarkt, begrensd door landsgrenzen en de lokale wetgeving, was een overnamestrategie de enige manier om hun klantenbestand snel te vergroten.
📌 De geschiedenis herhaalt zich…
Vandaag zien we een nieuwe overnamegolf, met elektronische facturatie als opportuniteit:
In juli 2024 nam het Nederlandse Wolters-Kluwer de accountancyportefeuille van de Belgische Isabel Group over, inclusief Codabox, Clearfacts en Zoomit.
Eerder kocht het Noorse Visma (bekend van de wielerploeg Jumbo-Visma) in 2022 het Belgische Teamleader op.
In 2021 was het de beurt aan Syneton.
Ook Yuki, oorspronkelijk Nederlands, maar actief op de Belgische markt, werd door Visma overgenomen.
Teamleader nam Dexxter over in November 2024.
De consolidatie blijft doorgaan. Wie volgt?
Een portaal rond een boekhoudpakket
Gaandeweg kwamen oplossingen op de markt om scans van papierenfacturen deels te ontrafelen en om deze zoveel als mogelijk automatisch te boeken. Mits wat correcties kon het boekingswerk in een accountantskantoor hierdoor worden verminderd.
Ook de behoefte om documenten via het internet bij het boekhoudkantoor te krijgen bleef bestaan. Toen in 2013 de elektronische factuur (vooral als PDF) werd gelijkgesteld aan de papierenfactuur boden zich nieuwe mogelijkheden aan. PDF-bestanden konden door bedrijven via e-mail worden verstuurd naar hun boekhoudkantoor.
De scan-software in het boekhoudkantoor kreeg de vorm van een internetportaal. Bedrijven zouden nu zelf hun PDF-bestanden kopiëren en plakken of slepen tot op een website van de boekhouder.
De portaalfunctie zorgde meteen dat de makers van dergelijke software een businessmodel legden rond een boekhoudkantoor, immers enkel zo’n kantoren hebben daar behoefte aan. Resultaat: de klanten van het boekhoudkantoor helpen meebetalen om de dure kosten van het kantoor te dragen en feitelijk ook om het werk van het boekhoudkantoor te helpen verlichten.
📌 De geschiedenis herhaalt zich…
Vanaf 1 januari 2026 worden veel van de achterliggende taken van de dergelijk software onnodig. Immers alle gegevens van een factuur zijn aanwezig in een digitale vorm. Alhoewel het werk voor boekhoudkantoren eenvoudiger zal worden, zal je beslist blijven betalen…
Voor wat? Je zult blijven betalen voor de portaalfunctie:
Om jouw verkoopfacturen te bezorgen aan het kantoor
Om jouw aankoopfacturen te ontvangen in hun brievenbus. Want let op: boekhoudkantoren activeren vaak jouw PEPPOL-account waardoor jouw eigen aankoopfacturen niet meer bij jou terecht komen. Om jouw facturen dan zelf te bewaren, mag je dan precies zoals in een lunapark grijpen naar een beertje (lees jouw facturen ophalen in hun portaal).
Om op het einde van een kwartaal jouw verkoop- en aankoopfacturen in een overzichtslijstje te kunnen zien.
‘Overzicht’ is wat je als ondernemer permanent nodig hebt. Niet op het einde van een kwartaal, maar continue. Laat dit nu net de taak zijn van de software dat je in jouw eigen bedrijf broodnodig hebt! Zonder eigen software blijf je werk doen voor iemand anders en blijf je op de feiten achter hollen!
Ik heb de lange weg waarbij er technische en organisatorische stappen werden gezet van dichtbij kunnen volgen. Alle stappen die in het verleden werden gezet waren pogingen voor technische optimalisatie voor het uitwisselen van documenten. Vandaag is aan het geheel een nieuwe dimensie gegeven… M.n. een controle faciliteit waarmee fraude kan vermeden worden. Wat er in de toekomst op ons af komt is voorspelbaar want de geschiedenis herhaalt zich:
Wat is er identiek t.o.v. het verleden?
Algemeen:
Er zijn veel softwarebedrijven voor een kleine markt. Voor jonge softwarebedrijven zonder voldoende grote klantenportefeuille zijn de overlevingskansen gering.
Multinationals werken om hun aandeelhouders gelukkig te maken. Onvoldoende prestaties zorgt voor verloop van managers en medewerkers. Zelfstandige ondernemers zetten hun klanten op de eerste plaats. Klanten ervaren een trouwe kring van medewerkers of vaste contactpersonen.
Gelijkenissen met de euro-periode:
Opportunisme laat nieuwe softwarebedrijven ontstaan.
Marktaandeel wordt tijdelijk gewonnen met goedkope prijzen.
Grote softwarebedrijven zullen kleinere overnemen. De klant dient naderhand om te schakelen naar het softwarepakket van de overnemer.
Nieuw t.o.v. vroeger:
De problematiek van import en export van documenten is niet meer aan de orde, want de documenten hebben nu een identiek UBL-formaat. Dus het doorgegeven van jouw documenten aan het boekhoudkantoor kan sowieso en is geen criterium meer voor discussie.
Aan jou om na te denken:
Wil je software kopen in vertrouwen;
Een persoonlijk contact;
Niet in het gareel lopen van een multinational;
Zelf het overzicht behouden op jouw bedrijf;
Het meest complete aanbod in zijn prijsklasse…
… dan ga ik de advertentie van WC-Eend uit de jaren 1980 achterna: “Wij van Winking, adviseren Winking Software“